
Aan het begin van de jaren 70 waren er veel slechte woningen in de binnenstad. En straten raakten steeds meer verstopt door autoverkeer. Om problemen op te lossen kwamen er plannen voor sloop en nieuwbouw.
De binnenstad en de 19-eeuwse ring eromheen stonden er niet goed voor aan het begin van de jaren zeventig. In de naoorlogse jaren was alle energie en aandacht gegaan naar de bouw van nieuwe wijken als Kromme Rijn, Hoograven, Kanaleneiland en Overvecht. De nieuwbouwwoningen voldeden aan alle moderne eisen en lagen in wijken met veel voorzieningen, zoals winkels en scholen en ook nog eens veel groen.
Dit ontbrak in de binnenstad en in veel vooroorlogse wijken. Bewoners trokken dan ook weg naar de nieuwe wijken. Alleen wie niet weg wilde of kon, bleef er wonen. Vaak kwamen minder draagkrachtige bewoners, zoals studenten en de eerste gastarbeiders, voor hen in de plaats. In de binnenstad was de uitstroom van bewoners al veel eerder begonnen en hadden vooral winkels en kantoren het wonen verdrongen. Daarbij kwam ook de grote groei van het aantal auto’s die de smalle straten verstopten en de pleinen veranderden in parkeerterreinen. Om deze problemen goed op te lossen, werden plannen gemaakt voor doorbraken door de oude stad, gekoppeld aan sloop van slechte woningen en nieuwbouw van woningen én vooral kantoren.
De oplossing leek te liggen in een groots plan, dat het resultaat was van samenwerking tussen de gemeente, de jaarbeurs en de spoorwegen met de Utrechtse projectontwikkelaar Bredero. Een groot nieuw winkel- en kantorencentrum aan de westkant van het centrum werd gekoppeld aan een nieuw station en verplaatsing van de jaarbeurs. Het verkeer zou ruim baan krijgen met een ringweg om het centrum, gekoppeld aan doorbraken door het centrum en door de oude wijken. De gemeente kocht in afwachting daarvan op diverse strategische plaatsen alvast panden aan. De dreiging van sloop zorgde er opnieuw voor dat mensen wegtrokken. Zo vergrootte het aantal panden met achterstallig onderhoud in de binnenstad en oude wijken.

De verandering
Toen sloeg de stemming om. De enthousiast omarmde plannen begonnen op protest van de Utrechters te stuiten, met name de massale sloop rondom het station en de voorgenomen demping van (een deel van) de singels. Ook veranderde de politieke werkelijkheid met de oliecrisis en het rapport van Rome (“grenzen aan de groei”) en werden er steeds vaker vragen gesteld bij onbelemmerde groei van de automobiliteit.
Het grote aantal te slopen woningen kwam ter discussie te staan omdat ze een belangrijk deel uit maakten van de woningvoorraad die simpelweg voorlopig nodig zou blijven. Er kwamen namelijk steeds nieuwe groepen bij die een woning zochten. Niet alleen meer het traditionele gezin, maar ook een groeiend aantal jongeren en eenpersoonshuishoudens zochten een betaalbare woning. Voor hen was tot dan toe veelal niet gebouwd in de nieuwbouwwijken. En net zo belangrijk: het besef daalde in dat het opofferen van de historische binnensteden aan het verkeer een ongekende aanslag op het historische erfgoed zou betekenen.
In plaats van slopen kwam er aandacht voor de stadsvernieuwing: het opknappen en weer bewoonbaar maken van binnensteden en oude wijken. Met het kabinet Den Uyl (1973-1977) werd een veranderende visie zichtbaar met de komst van twee staatsecretarissen op Volkshuisvesting. Jan Schaeffer werd verantwoordelijke voor de stadsvernieuwing en Marcel van Dam voor de huisvesting van een- en tweepersoonshuishoudens: de HAT-of Van Dameenheden. Ook kwam er een financieringsregeling van het rijk voor een aantal gemeenten om hun verwaarloosde binnenstad en oude wijken te kunnen opknappen. Utrecht hoorde bij die steden.
Bewoners aan zet
Een belangrijke rol in de stadsvernieuwing was weggelegd voor de bewoners. In de voorwaarden voor de financieringsregeling stond bijvoorbeeld dat er rekening gehouden moest worden met de wensen van de bewoners.
De bewoners waren echter nog een stuk mondiger dan de overheid bedacht had. Ze dachten niet zozeer aan wensen, maar formuleerden eisen. Het ging immers om hun woonomgeving. In studentenstad Utrecht raakten studenten actief, vaak in de oude buurten waar ze woonden. Ze richtten samen met de autochtone bewoners actiecomités op en organiseerden protestacties. Een andere groep kraakte verwaarloosde panden in de binnenstad en knapten deze zelf op. De Werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude Stadswijken inventariseerde historische panden en zette zich in voor het behoud. De actiegroep U-terrein zette zich in voor behoud en herbestemming van het Veeartsenijterrein. Actiecomité Wijk C verzette zich tegen sloop van delen van de wijk. En zo was er een waaier aan actiegroepen en -comités actief. En uiteindelijk kregen ze ook heel wat voor elkaar.

Bouwen in de historische stad
Een van de eerste stadsvernieuwingsprojecten vond plaats aan de Springweg. Daar waren een aantal huizen gesloopt in verband met de toegangsroute naar een parkeergarage. Dit was een van de vele parkeergarages die gepland waren in het centrum, gekoppeld aan de doorbraken. Uiteindelijk zou er maar één parkeergarage gebouwd worden aan de Strosteeg achter de Springweg.
Nu de doorbraken niet meer door zouden gaan, konden aan de Springweg weer huizen gebouwd worden. Architect Aart Oosting kreeg de opdracht voor de bouw van woningen voor kleine gezinnen en werkende jongeren, de zogenaamde HAT-eenheden. Het bouwen in een historische binnenstad was iets nieuws en Oosting probeerde aan te sluiten bij de omgeving. Zo bracht hij twee historische stegen terug én hij gaf de bovenste verdieping het uiterlijk van een kap, omdat dit nu eenmaal past in een historische stad.
Maar tegelijkertijd moest hij rekening houden met de omgeving van de parkeergarage, daarom kregen de woningen een bijna blinde gevel aan de zijde van de garage. Ook kwam de woonkamer op de verdieping te liggen. Aan de binnenzijde van het complex was een hofjes-achtige sfeer. De woningen kregen veel aandacht in de nationale en zelf internationale pers. Men roemde Utrecht die betaalbare woningen bouwde in het centrum, met ook nog een in de omgeving passende architectuur.

Kleinschaligheid en trespa
Ook in de architectuur was een en ander veranderd sinds de jaren zestig. Als reactie op de als anoniem ervaren naoorlogse wijken stonden nu kleinschaligheid en ontmoeten centraal. Tegelijkertijd waren de budgetten in de stadsvernieuwing beperkt en dat vertaalde zich in soms wat schrale architectuur. Het nieuwe materiaal trespa was in dat opzicht ideaal: deze gevelplaten waren goedkoper dan metselwerk en onderhoudsarm.
In Utrecht was Oudwijk de eerste wijk die als geheel in aanmerking kwam voor stadsvernieuwing. Daar is de toepassing van trespa goed terug te zien bij diverse kleine en grotere stadsvernieuwingsprojecten. Voor deze verwaarloosde wijk studeerde de gemeente per locatie op de opties sloop-nieuwbouw of opknappen. Daarbij gold de voorwaarde dat zittende bewoners terug konden komen en dat de huren betaalbaar bleven. Ook wilde men enkele overlast gevende bedrijven uit de wijk weghebben, zoals drukkerij Albracht tussen de Oudwijkerdwarsstraat en de Bloemstraat. Gezien al deze eisen duurde het lang voor de gemeente tot concrete plannen kwam.
