Eendenkooi Strijkviertel

Een stil leven

Een paar eeuwen geleden

De nevel hangt als een deken over het uitgestrekte landschap met akkers, weilanden, sloten en her en der een plukje bos. Geen mens te bekennen. Wel enkele hazen en verderop wat grazende koeien. Het paard heeft hij achtergelaten op het hogere gedeelte van het terrein. Het is guur weer en de velden zijn drassig. Gelukkig heeft hij net even kunnen opdrogen in het grotendeels uit hout opgebouwde kleine huisje en kon hij wat meegebrachte pap eten uit een houten bord. Nee, dat doet hij hier zelden. Het huisje wordt eigenlijk vooral gebruikt voor de opslag van gereedschappen en om te schuilen wanneer het stormt. Omdat het werk soms doorgaat tot zonsondergang, bewaart hij hier ook een kandelaar en een tondeldoos om vuur mee te maken. Nu is het tijd om aan de slag te gaan. Hij sluipt voorzichtig langs de aan wilgenbomen vastgemaakte schermen en let goed op daarbij niet op afgebroken takjes te staan. Het minste geluid kan immers een mislukte vangst betekenen. Hij luistert goed; het gekwaak lijkt nog steeds van dezelfde plek te komen. Behoedzaam tilt hij een luikje op en kijkt over de plas. Gelukkig, ze zitten er nog.  

Naast hem kwispelt zijn hondje van opwinding. Hij graait een handvol hennepzaad uit zijn buidel en gooit het met kracht over het scherm, precies voor de ingang van de vangpijp. Op hetzelfde moment schiet zijn hond tussen twee schermen door en begint rondjes te rennen. Zijn pluimige staart trots omhoog. De eenden kijken verschrikt op. De lokeenden bedenken zich geen moment en zwemmen luid kwakend en met grote vaart naar het voer. Dit hebben ze al zo vaak meegemaakt. Ze beginnen meteen te eten. 

Op een afstandje volgen weifelend de wilde eenden. Een stuk of twintig, niet slecht voor de eerste vangst van de dag. Geduldig schuifelt hij verder richting het einde van de vangpijp en herhaalt de handelingen. Graaien, gooien, de hond rent, hij schuifelt verder. Graaien, gooien, de hond rent, hij schuifelt verder. Tot het moment dat de eenden ver genoeg de vangpijp zijn ingezwommen. Hij loopt voorzichtig een stukje terug, wringt zich tussen de schermen door en laat zich aan de eenden zien. 

De wilde eenden weten niet hoe snel ze weg moeten komen en vliegen verder de vangpijp in. Precies zoals gepland. De lokeenden zijn dit gewend en kijken nauwelijks op. Vliegen kunnen ze sowieso al heel lang niet meer, daar heeft hij wel voor gezorgd. Op het moment dat de wilde eenden in het vanghokje aan het eind van de vangpijp belanden, trekt hij aan en touwtje en valt het luik dicht. Hebbes. Met geoefende bewegingen draait hij de eenden een voor een de nek om, waarna ze nog even spartelen. In de mand ermee. Als het zo doorgaat heeft hij aan het einde van de dag genoeg eenden om op de markt in Utrecht te verkopen. Tevreden loopt hij terug naar het kleine huisje, zijn hond kwispelend achter hem aan.

Eendenkooien

Zo moet het er ongeveer uitgezien hebben in de 16e en 17e eeuw: het leven van de kooiker op de eendenkooi in Oudenrijn (afb. 2). Een eendenkooi is niet echt een kooi met spijlen. Het is een vijver (kooiplas) met op de hoeken kleine slootjes (vangarmen- of pijpen), omringd door bomen en schermen. Het hele terrein is ingericht om de rust te bewaren om zo de wilde eenden te kunnen vangen. 

De eendenkooien bevinden zich dan ook vaak aan het einde van een weiland of akker, ver weg van de bewoonde wereld. Daarbij waren de eendenkooien altijd omgeven door bomen, het zogenaamde kooibos. Het was zelfs bij wet verboden binnen een straal van 200 tot soms wel 1500 meter verstorende activiteiten uit te voeren. Je mocht bijvoorbeeld niet met een bus (een oud geweer) schieten in de buurt van de eendenkooi. Vooral de lagergelegen en drassige gebieden waar landbouw vrijwel onmogelijk was, waren erg geschikt voor deze eendenkooien. Het is dan ook niet gek dat er in het poldergebied ten westen van Utrecht minstens 120 eendenkooien waren (zie afb. 3). Tot voor kort was echter geen enkele eendenkooi in Nederland archeologisch onderzocht.

Het archeologisch onderzoek

De eendenkooi van Oudenrijn is in de zomer van 2022 opgegraven. Behalve dat de weilanden plaatselijk wat dieper lagen en het hier dus ’s winters drassiger was, was bovengronds niets meer van de eendenkooi te zien. Het was dan ook een grote verrassing toen de archeologen van de gemeente Utrecht bij het graven van proefsleuven op dit eeuwenoude fenomeen stuitten. 

Bij het uitpluizen van de archieven werden twee 17e-eeuwse kaarten gevonden waarop de eendenkooi stond getekend. Uit het archeologisch onderzoek bleek dat de kooi al aan het einde van de 16e eeuw was aangelegd. Deze eendenkooi had in het begin drie kaarsrechte vangpijpen en een makhok – een plek eenden tam gemaakt werden – op de plek waar normaal een vierde vangpijp zou zitten (zie afb. 4). Opvallend is dat de eendenkooi van Oudenrijn veel kleiner was dan andere kooien in de regio en provincie: met de kleinste plas en de kortste vangpijpen wijkt hij sterk af van het gebruikelijke beeld. Dat de pijpen oorspronkelijk recht waren, is ook bijzonder: normaal zijn vangpijpen gebogen. Deze afwijkende vorm suggereert dat eendenkooien in de 16e eeuw een andere opzet hadden dan tot nu toe werd gedacht. 

Tegelijk met de oprichting van de eendenkooi werd ook de hoger gelegen oeverwal in gebruik genomen: hier werd een gebouwtje opgericht dat waarschijnlijk diende als schuur of kooihuisje. Waarschijnlijk sloeg de kooiker hier gereedschappen op die nodig waren voor het werk op de kooi. Er zijn dan ook verschillende gereedschappen gevonden, zoals een bijl, twee hamers, een schaar, een zeis en een hooivork (zie afb. 5). Deze laatste vondsten bewijzen dat de kooiker ook een boer was die het land bewerkte, of dat een boer hier ook een eendenkooi onderhield. De eendenkooi was dus al vroeg onderdeel van een gemengd boerenbedrijf.  

Onderzoek van stuifmeel (pollen) laat zien dat het kooibos rondom de plas vooral bestond uit wilgen en elzen. Deze dienden zowel ter beschutting van de kooi als voor de oogst van de wilgentenen. Ze werden op de oeverwal geweekt en daarna in de kooi gebruikt. Deze buigzame takken waren namelijk essentieel voor het maken van schermen en beschoeiingen. Er zijn dan ook duizenden van deze staakjes in de bodem teruggevonden (zie afb. 6). 

In de 17e eeuw beleefde de eendenkooi zijn bloeitijd. De rechte vangpijpen werden toen vervangen door gebogen exemplaren (zie afb. 7). Waarschijnlijk werd de eendenvangst hierdoor succesvoller. Daarnaast namen de agrarische activiteiten toe: er kwam een hooiberg en op het terrein werden ook runderen, varkens, schapen/geiten en zelfs een paard gehouden (zie afb. 8). Het paard diende waarschijnlijk voor transport van producten naar de markt en mogelijk ook voor ploegwerk. Enkele eendenbotjes vertonen sporen van leewieken, dit is een handeling waarbij het uiteinde van de vleugel werd geamputeerd; de kooiker voorkwam hiermee dat zijn eenden wegvlogen.

In de 18e eeuw raakte de kooi in onbruik. Vondsten en historische bronnen tonen aan dat de vangpijpen toen niet meer actief waren. In 1728 wordt de kooi beschreven als zijnde ‘van weleer’. Een zeldzame 18e-eeuwse revolverhoes en de vondst van musketkogels, hagelkorrels en een onderdeel van een musketgeweer bewijzen dat men hier in de eeuwen hierna bleef jagen op watervogels. Het terrein bleef nog enkele eeuwen als productiebos of griend in gebruik: zeker tot het eind van de 19e eeuw werden hier nog wilgentenen geoogst. Aan het begin van de 20e eeuw werd het terrein definitief omgevormd tot akkerland; op een luchtfoto uit 1936 zijn nog enkele bomen te zien als stille getuigen van de oude eendenkooi (zie afb. 9). 

Hulp en contact Erfgoed

Telefoon

14 030

E-mail

erfgoed@utrecht.nl