De bouw van de Domtoren

De geschiedenis van de Utrechtse Domkerk gaat ruim 1300 jaar terug. Lees meer over de bouw van de Domtoren.

Rond het jaar 700 bouwde de zendeling Willibrord in het voormalige Romeinse castellum op het huidige Domplein twee kerkjes. Een daarvan wijdde hij aan Sint-Maarten en dat was dus de allereerste versie van de huidige Domkerk. In 1015 startte de Utrechtse bisschop Adelbold de bouw van een geheel nieuwe romaanse Dom. 8 jaar later was deze zover af, dat hij gewijd kon worden. In de 12e eeuw werd het koor verlengd en kreeg de kathedraal ook nog 2 grote koortorens.

Een nieuwe gotische Dom

In 1254 begon men met de bouw van de gotische Domkerk. De toenmalige Utrechtse bisschop Hendrik van Vianden mocht de 1e steen leggen. Maar de eigenaar en opdrachtgever van de nieuwe kathedraal was het Utrechtse Domkapittel. Dat was een gemeenschap van 40 hoogopgeleide geestelijken, kanunniken genoemd, die hun dagen vooral vulden met bidden. De kanunniken van de Dom hielden hun erediensten in het koor van de Utrechtse Dom, de kathedraal van het bisdom Utrecht. De romaanse Dom werd blijkbaar oud of ouderwets gevonden, vandaar dat er een nieuwe gotische gebouwd moest worden.

Vergeleken met hun romaanse voorgangers waren laatmiddeleeuwse gotische kerken heel hoog en open. Dat is goed te zien op de afbeelding: een reconstructie van een doorsnede van het oorspronkelijke ontwerp van de Utrechtse Dom (zie afbeelding 2).

Bouwen in fases

Omdat de kanunniken ervanuit gingen dat de bouw van de nieuwe kathedraal lang zou gaan duren, werd de romaanse Dom niet in één keer afgebroken. Pas als een deel daadwerkelijk vervangen ging worden, werd het gesloopt. Op die manier kon de oude kathedraal zo lang als nodig was in gebruik blijven, terwijl men hem toch langzaam kon vervangen door een nieuwe. Uiteindelijk zou de bouw van de Domkerk na ruim 275 jaar door geldgebrek stoppen. En zelfs toen was hij nog steeds niet helemaal af.

Een toren als machtssymbool

De bouw van de nieuwe kerk begon in het oosten bij het koor. Maar nog voordat dat gereed was, verplaatste de aandacht van de bouwers zich rond 1320 naar de westzijde van de kerk om daar aan een grote, hoge toren te beginnen. Waarom die toren ineens voorrang kreeg, is niet bekend. Mogelijk wilden de heren van de Dom met dit indrukwekkende bouwwerk laten zien hoe belangrijk zij waren in het Utrechtse bisdom. Zo waren zij degenen die officieel een nieuwe bisschop mochten kiezen als dat nodig was.

Burenruzie

Misschien had de bouw van de toren ook te maken met een ordinaire burenruzie. De geestelijken van het naastgelegen kapittel van Oudmunster voelden zich in die tijd mogelijk wat gekleineerd door de heren van de Dom. Samen behoorden ze tot de oudste geestelijke instellingen van Utrecht, maar juist in deze jaren vonden de heren van de Dom zichzelf belangrijker dan die van Oudmunster. Als reactie daarop eisten de kanunniken van Oudmunster dat hun toegangspad naar een huis aan de noordzijde van de Dom open zou blijven. Dat had grote gevolgen voor het bouwplan van de gotische Dom, dat daarvoor ingrijpend moest worden aangepast. In dat nieuwe ontwerp kwam aan de westzijde van de kathedraal een opvallend hoge, losstaande toren te staan: de Domtoren. Tussen de toren en het schip van de Dom zou een strook van enkele meters breed openblijven, zodat de heren van Oudmunster zo naar het eerdergenoemde huis konden blijven gaan.

Volgens het aangepaste bouwplan van rond 1320 zou de Domtoren niet tegen het schip worden aangebouwd. Pas rond 1484 besloot men alsnog een brugkapel te bouwen die toren en kerk verbond (zie afbeelding 5). Al bleef er ook toen een onderdoorgang open.

Toren met onderdoorgang

Volgens het ontwerp van bouwmeester Jan van Henegouwen zou de nieuwe toren maar liefst 126 meter hoog worden. De toren had een onderdoorgang die uitkwam bij de westelijke hoofdingang van de kathedraal. Direct boven de onderdoorgang kwam een kapel die gewijd zou worden aan de aartsengel Michaël. Daarboven was de woning van de torenkoster gepland en nog hoger moest een enorme klokkenstoel met luidklokken komen. De indrukwekkende toren kreeg een hoge open achthoekige lantaarn die zou worden afgesloten door een hoge opengewerkte spits.

De Domtoren was als een losstaande toren ontworpen (zie afbeelding 6). De oostzijde was in dat eerste ontwerp waarschijnlijk dan ook mooi afgewerkt met heiligenbeelden in natuurstenen nissen en andere versieringen.

Kritiek

De Domtoren was niets anders dan een machtssymbool van de heren van de Dom. Al zouden al tijdens de bouw ook de burgers en de overige geestelijken van de stad er trots op zijn. Toch waren er ook toen al kritische geluiden te horen. Zo schreef theoloog en Domkanunnik Geert Groote (1340-1384) een stuk waarin hij zich afvroeg wat het nut was van de enorme toren. Die kwam naar zijn idee alleen maar voort uit de ijdelheid en de praalzucht van de geestelijken en was absoluut geen eerbetoon aan God. Het benodigde geld had volgens hem dan ook beter aan de armen gegeven kunnen worden. In zijn afkeuring vond hij echter weinig medestanders. Daarom durfde hij uiteindelijk zijn stuk niet eens naar buiten te brengen.

Geert Groote had gelijk dat een groot deel van de Domtoren alleen maar overbodige versiering was. Zo hadden de hoge achtkantige lantaarn en de nooit gebouwde hoge open spits geen echte functie (zie afbeelding 7).

De eerste bouwcampagne (1321-1328)

Op 26 juni 1321 legden 2 belangrijke geestelijken van de Dom de eerste steen van de Domtoren. In daaropvolgende 7 jaar werd er hard gewerkt. Ze begonnen met het graven van een bouwput voor het fundament. Met een lengte en breedte van 23 x 23 meter en een diepte van 5,5 meter was dat een enorm karwei. Aangezien er in die tijd veel huizen en gebouwen vlakbij stonden, moest men voorzichtig te werk gaan. Daarna begon men aan het opgaande werk. Eerst kwam de begane grond met de onderdoorgang gereed en daarna de erboven gelegen Michaëlskapel. In 1328 kwam de bouw echter vrij abrupt stil te liggen.

Tot boven de klokken (circa 1345-1356)

Na 1328 stak de onaffe torenstomp jarenlang boven de huizen van de stad uit. Om aan te geven wanneer de eredienst in de kathedraal begon, was er een tijdelijke klokkenstoel met 2 klokken bovenop gezet.

Pas rond 1345 zou de bouw van de toren weer worden hervat. Als eerste bouwde men toen de boven de Michaëlskapel gelegen torenkosterswoning. Die koster was belangrijk omdat hij in die tijd niet alleen de toren onderhield maar ook de klokken luidde. Mogelijk ging hij er daarom al tijdens de bouw van de Domtoren wonen, dus direct nadat de woning rond 1350 gereed was.

De eerste officiële klokkenstoel van de Domtoren was een grote houten toren die bovenop het eerste vierkant stond (zie afbeelding 9).

Toen de woning klaar was, begon men aan de grote klokkenstoel waar de klokken van de Domtoren in kwamen te hangen. Dat was eigenlijk een grote houten toren, die stond op het onderste vierkant. De timmerlieden maakten de constructie eerst beneden op maat, waarna hij weer uit elkaar werd gehaald en in stukken omhoog getakeld. Dankzij speciale aangebrachte merktekens kon hij daar weer in elkaar worden gezet. Vervolgens werden de bronzen klokken omhoog gehesen en geplaatst. Pas nadat de klokkenstoel helemaal klaar was, werden de dikke muren van het tweede vierkant eromheen opgemetseld.

De Domtoren rond 1356. De klokkenstoel is al grotendeels achter de muren van het tweede vierkant verdwenen (zie afbeelding 10).

Lantaarn en spits (1356–1382)

In Het Utrechts Archief is een arbeidscontract bewaard van bouwmeester Godijn van Dormael het Domkapittel in 1356 aanstelde. Waarschijnlijk was de eerdergenoemde Jan van Henegouwen kort daarvoor overleden. Er was dus een opvolger nodig. Godijn had veel ervaring opgedaan in Luik, waar hij jarenlang betrokken was geweest bij de bouw van de immense Sint-Lambertuskathedraal. Nadat hij plechtig had beloofd zich aan alle afspraken te houden, ging hij verder aan de bouw van het tweede vierkant van de Domtoren.

Rond 1360 was het tweede vierkant helemaal klaar. Rond die tijd vertrok Godijn van Dormael weer, waarna bouwmeester Jan van den Doem werd aangesteld. Hij mocht de bouw van de grote open achtkantige lantaarn begeleiden. Tijdens een zeer zware storm in januari 1362 raakte de nog in aanbouw zijnde toren waarschijnlijk beschadigd. Daardoor was het te riskant om de hoge natuurstenen spits er nog bovenop te gaan zetten. Jan van der Doem paste daarop het ontwerp aan en verving de hoge spits door een veel lagere houten kap.

Rond 1365 paste men het oorspronkelijke ontwerp van de toren aan. In plaats van een hoge open spits kreeg de toren een veel lagere houten kap met daaronder een stenen gewelf (zie afbeelding 12).

Rond 1370 begon men aan de bouw van de open lantaarn. Nadat men alle 8 pijlers tot de juiste hoogte had opgetrokken, plaatste men de nieuwe houten kap. Pas daarna kon het stenen gewelf worden gemetseld. Als laatste werden de kwetsbare onderdelen als balustrades, kruisbloemen en pinakels geplaatst.

Voltooid!

Er zijn helaas maar weinig historische bronnen bewaard gebleven die iets vertellen over het moment dat de Domtoren klaar was. In enkele laatmiddeleeuwse kronieken wordt de start en de voltooiing van de toren slechts in een enkele zin genoemd. In geen enkele bron wordt gesproken over een feestelijke viering. Toch moet het gereedkomen van de toren wel een bijzonder moment zijn geweest. En dan niet alleen voor de kanunniken van het Domkapittel zelf, maar ook voor alle werklui die bij de bouw betrokken waren geweest, zoals de bouwmeester of de steenhouwers en metselaars. Ook de overige geestelijken in de stad, en natuurlijk de Utrechters zelf zullen trots zijn geweest. Niet voor niets had Geert Groote zich al schamper uitgelaten over de burgers die glimlachend omhoogkeken en reizigers graag vertelden hoe hoog die Utrechtse toren nou echt was.

Deze tekst is gebaseerd op het boek De Utrechtse Domtoren Trots van de stad van René de Kam, Frans Kipp en Daan Claessen.

Hulp en contact Erfgoed

Telefoon

14 030

E-mail

erfgoed@utrecht.nl